Als in juni 1722 de destijds beroemde Thomascantor Johann Kuhnau overlijdt, gaat het stadsbestuur van Leipzig naarstig op zoek naar een waardige opvolger. De cantor is verantwoordelijk voor het onderricht aan het jongenskoor van de Thomasschule en tevens voor alle officiële muziek in de stad. De lat ligt hoog voor Leipzig, een stad in opkomst en vol ambitie. De begerige blik gaat dus allereerst uit naar superster Telemann. Die wil best, maar een forse salarisverhoging van zijn Hamburgse broodheren doet hem anders besluiten. Dat is het begin van maandenlange onderhandelingen: een bonte stoet aan getalenteerde componisten trekt aan het stadsbestuur voorbij, bekende en onbekende: Heinichen, Kaufmann, Rolle, Fasch en Graupner (je krijgt ze allemaal te horen!). Uiteindelijk, na lang wikken en wegen, oordeelt het bestuur op 22 april 1723: dan maar die man die hier wel eens het orgel komt inspecteren, heeft helaas geen diploma, maar speelt wel virtuoos. Graupner beveelt hem aan, die vertrouwen we wel. We zien dan wel of hij les kan geven en een goede componist is, als hij maar weet dat we hier niet van dat overdrevene houden, geen opera dus, maar vooral kerkmuziek, mijnheer… hoe heet u ook alweer... o ja: Bach. Na afloop vragen we een vrijwillige financiële bijdrage.