Afgelopen dinsdag was ik in het Concert-Gebouw. Daar staan op groene bordjes namen van componisten. Naast bekende veelgespeelde componisten als Bach, Bruckner en Mahler, staan er ook een paar zeer obscure, terecht?? in de vergetelheid geraakt 3e rangs?? componisten als Dopper, Wagenaar en Cherubini. Wie kent hier een werk van? Wie heeft hier wel eens wat van gehoord in de concertzaal of heeft er een cd of lp van. Is het niet tijd om deze namen te schrappen en te vervangen door bijvoorbeeld Glass en Adams (die dirigeerde daar dinsdag zijn werk). [of vervangen door Vieuxtemps, maar ik wil mezelf natuurlijk niet te duidelijk promoten]. Voor een aantal onder jullie zijn dit misschien ook geen bekende namen en misschien raken deze componisten ook wel in de vergetelheid na hun dood? Paganini staat er nu niet bij en dat is een componist na Bach, Mozart en Beethoven, die een grotere naamsbekendheid heeft dan Brahms, hoewel om onduidelijke redenen zijn 1e vioolconcert nog wel, maar 2,3,4,5,6 nooit meer worden gespeeld. Maar als het Concertgebouw deze namen op de groene bordjes laat staan, zijn ze eigenlijk ook verplicht eens wat van hun onbekende muziek te programmeren.
Vanuit de lessen muziekgeschiedenis weet ik dat Cornelis Dopper zeer 'Duitse' muziek componeerde en net als Ravel schitterend kon orkestreren. In 2009 schijnt een weer teruggevonden Requiem te worden uitgevoerd, want dan is hij zeventig jaar geleden overleden. Voor de rest wordt zijn werk, volgens mij, nooit meer uitgevoerd. Wellicht moet ik maar naar de uitvoering van zijn Requiem, om met zijn muziek kennis te maken. Ik zou zijn naam niet verwijderen, want hij was tijdens zijn leven dirigent van het Concertgebouw Orkest en heeft daar mooie dingen gedaan, waaronder zijn eigen werk dirigeren. Wagenaar is de naam van een bekende muzikanten familie uit Utrecht, die veel heeft bijgedragen aan het Nederlandse muziekleven. Er zijn nu nog telgen uit die familie actief in de muziek. Een voorbeeld is Diderik Wagenaar, die ondermeer les geeft aan het Haags Conservatorium en ook componeert en daar ook prijzen mee wint. Alleen om deze familie te eren, zou die naam gehandhaafd moeten blijven in het Concertgebouw. Van Cherubini heb ik nog nooit iets gehoord, maar weet uit mijn lessen muziekgeschiedenis, dat Beethoven hem bewonderde. Een andere reden om ze maar te laten blijven waar ze zijn, zou kunnen zijn, dat ze in de huidige tijd, zodra ze verwijderd zijn, vervangen zouden kunnen worden door namen van sponsors als KLM, Kruidvat of Robeco. En dat vind ik net zo lelijk als die foyer die er zo'n jaar of twintig geleden aan vast gebouwd is. Ik zou graag meer onbekende muziek willen horen in het Concertgebouw en elders in het land. Dat gebeurt om allerlei redenen niet. Veel solisten en dirigenten beheersen slechts het ijzeren repertoire en nemen de moeite niet om meer te doen dan nodig. En dat hoeft ook niet, want onbekend maakt onbemind en daar krijg je geen concerten mee en daar kan de schoorsteen weer niet van roken. Verder zijn onbekende soloconcerten ook onbekend bij dirigenten, die vaak mede bepalen wie er soleert bij het concert en ook de concertdirecties kennen ze niet. Hiermee is de cirkel rond. Dat is erg jammer, want we missen op deze wijze wel erg veel. Onbekend werk kan je altijd vinden in de programmering van het Brabants Orkest, dat met Marc Soustrot als vaste gastdirigent, ieder seizoen wel uitpakt, met onbekende of minder bekende werken. Ik ben blij, dat er ook CD opnames zijn, dan kan ik tenminste in mijn eigen huis genieten van onder meer die andere Paganini concerten.
Kom, kom. Cherubini is zeker wel bekend. Maar dan waarschijnlijk alleen/vooral onder de operaliefhebbers: Medea!!
Ik ken Dopper alleen van de nieuwsgierigheid die ik niet meer kon bedwingen toen ik in Oegstgeest woonde vlakbij de Cornelis Dopperlaan. Onder het bordje van de straatnaam stond in kleine letters dat het een Nederlands componist was. Dan moet het toch wel wat wezen wil men er een straatnaam aan wijden. Na enig speurwerk blijkt het een Groningse componist te zijn (ik ben zelf een Groninger!). Ik heb er echter nog nooit werken van gehoord, maar wat niet is kan nog komen. Nu ik er nog eens weer naar zoek kom ik een website van Dopper tegen. Frits
Ik heb het celloconcert van Cornelis Dopper gehoord op 18-11-2009 in Stadskanaal (Groningen) van het amateurorkest de Harmonie, waarin ik wel eens meespeel. Omdat ik de inleiding gemist had door files, kreeg ik die opgestuurd van Joop Stam van die website van Dopper. Grappig ik heb ook jaren in Oegstgeest gewoond, maar wist niet dat daar een Dopperstraat was. Ga ik even opzoeken. Van de opname van dat Doppercelloconcert zou nog een cd gemaakt worden. Als ik dan ook de bladmuziek zou hebben is er weer een Youtubefilmpje van te maken, maar dat kan dus nog wel even duren. In onderstaande lezing van Stam over Dopper komt ook de naam Henri Goudoever voor, waarvan ik in het voorjaar 2009 het celloconcert van gespeeld heb. Joop Stam over Cornelis Dopper 1 Hier het ""bekendste" stuk van Dopper: Cornelis Dopper - Ciaconna Gotica (1920) Lezing van Joop Stam over celloconcert van Cornelis Dopper Het Celloconcert van Cornelis Dopper In 1897 ging de 27-jarige Dopper, arm als Job, naar Amsterdam, waar hij een baan kon krijgen als violist bij de Nederlandse opera. Het was z’n eerste vaste werkkring. Niet dat dat een vetpot was. Integendeel, hij verdiende te weinig om van te leven en teveel om dood te gaan. Maar toch, hij kon zich verder ontwikkelen als componist en dacht mogelijkheden te krijgen als operacomponist. Een paar jaar eerder al had hij landelijke bekendheid gekregen met z’n eerste opera, Het blinde meisje van Kasteel Cuillé. Het was Doppers eerste nationale succes als componist. Bij de Nederlandse opera werkte hij zich op van violist tot repetitor en hij bracht het zelfs tot dirigent. In die dagen bestonden er in Amsterdam verschillende operagezelschappen. Bij drie daarvan heeft Dopper gewerkt. Maar in 1904 waren ze allemaal failliet. Iets als rijkssubsidie bestond niet en zonder subsidie hadden de gezelschappen geen levensvatbaarheid. Na het faillissement van de opera stond Dopper op straat. Hij leefde van lesgeven en begeleiden, wat journalistiek werk, voortdurend, zoals het zelf noemt, achtervolgd door twee vrouwen: armoede en zorg. Min of meer gedwongen door de omstandigheden zocht hij het geluk, zoals zo velen, in de Nieuwe wereld. In 1906 werd hij dirigent van een rondreizend operagezelschap in Amerika. Als componist ging hij zich steeds meer toeleggen op symfonische muziek. In Groningen had hij al een Eerste symfonie geschreven. Nu componeerde hij een Tweede symfonie, de zog. ‘Rembrandt’-symfonie, die hij later zijn Derde zou noemen. Met dit stuk ging hij in juni 1904 naar Willem Mengelberg, dirigent van het Concertgebouworkest. Die was danig onder de indruk en beloofde het stuk tijdens het seizoen 1904-1905 te zullen uitvoeren. Tegen het eind van het seizoen had Dopper echter nog niets van Mengelberg gehoord, waarop hij hem enigszins ongeduldig het volgende briefje stuurde: ‘Weledele heer, Ik hoop, dat u zich zult herinneren, dat u mij destijds hebt beloofd, mijn symfonie dit seizoen nog uit te voeren, maar dat het waarschijnlijk wel maart zou worden. Daar deze maand nu voorbij is en het concertseizoen ook zo goed als geëindigd is te beschouwen, verzoek ik u beleefd mij te willen melden, wat uw plannen met mijn symfonie zijn.’ Een jaar later heeft Dopper nog niets van Mengelberg gehoord. In maart 1906 schrijft hij hem daarom nogmaals. Deze brief had het gewenste resultaat. Op Hemelvaartsdag 1906 (dus meer dan twee jaar na Doppers eerste ontmoeting met Mengelberg) wordt de ‘Rembrandt’symfonie onder leiding van Mengelberg voor het eerste ten gehoren gebracht. Wegens het grote succes keerde de symfonie een jaar later op de programma’s terug. Kennelijk was die tweede uitvoering niet helemaal vlekkeloos verlopen, want Dopper schrijft aan Mengelberg vanuit zijn hotel in Amerika: ‘Zult u niet vergeten mijn symfonie een goede uitvoering te geven? En zult u de trompet en de trombone in het laatste deel unisono (gelijktijdig) laten spelen? Bij de laatste uitvoering speelden genoemde instrumenten een canon, die niet door de componist bedoeld was.’ Dan, volkomen onverwacht, krijgt Dopper van Mengelberg een uitnodiging om zijn ‘Rembrandt’symfonie zelf te komen dirigeren. Het is Doppers debuut als dirigent van het Concertgebouworkest. Intussen zoekt het Concertgebouwbestuur een nieuwe tweede dirigent. Dopper solliciteert en wordt met ingang van 1 september 1908 als zodanig aangesteld. Hij bleef er meer dan 23 jaar, tot zijn pensioen in december 1931. Mengelberg heeft voor de bekendheid van Doppers werk een belangrijke rol gespeeld. Sterker nog, zonder Mengelberg zou Doppers werk niet over de hele wereld verspreid zijn. Aan de andere kant had Mengelberg ook veel aan Dopper te danken. Hoeveel, wordt verwoord door de voorzitter van de Concertgebouw-Orkest-Vereniging: ‘Dat Mengelberg in staat is geweest de wereld te bereizen en ook buiten Nederland beroemd te worden, heeft hij mede te danken aan Dopper, die in zijn plaats, tijdens zijn afwezigheid, het artistieke en technische peil van het orkest wist te handhaven.’ Zijn positie, met Mengelberg als beschermheer, gaf Dopper in elk geval de gelegenheid om zijn werken met het Concertgebouworkest uit te voeren. Matthijs Vermeulen noemde hem dan ook schamper de Hofcomponist van het Concertgebouw. Dopper schreef het ene werk na het andere, in totaal zeven symfoniën, waarvan de ‘Amsterdamse’ (1910) en de ‘Zuiderzee’ (1917) de bekendste zijn. Zijn belangrijkste compositie echter is de Ciaconna gotica (1920), die in alle belangrijke concertzalen van Europa en in Amerika uitgevoerd is. Dopper voltooide zijn Celloconcert op 24 oktober 1910. Pas twee jaar later, op zondag 22 september 1912, werd het werk onder leiding van de componist voor het eerst uitgevoerd door het Concertgebouworkest met de Frans-Nederlandse cellist Gérard Hekking als solist, aan wie het werk ook is opgedragen. Hekking was een formidabel cellist. Hij is geboren in 1879 te Nancy als zoon van de violist André Hekking. Hij studeerde aan het conservatorium van Parijs. In 1904, vier jaar voordat Cornelis Dopper benoemd werd als tweede dirigent van het Concertgebouworkest, werd Hekking benoemd als solocellist bij het Concertgebouworkest. Gérard Hekking was in Nederland een heel populair kunstenaar. Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog moest hij dienen in het Franse leger, maar in 1921, drie jaar na de oorlog keerde hij terug naar Nederland, waar hij opnieuw warm werd ontvangen. In 1925 maakte hij een tournee door de Verenigde Staten. In 1927 werd hij leraar aan het Conservatorium in Parijs. Eén van zijn vele leerlingen was Carel van Leeuwen Boomkamp. Hij overleed in 1942 te Parijs. Ik vertel u dit allemaal over Gérard Hekking, omdat hij één van de grootste bewonderaars was van Cornelis Dopper. Hij prees Dopper meermalen als hoogstaand componist, waaraan hij veel te danken had op muzikaal technisch gebied. Hij typeerde Dopper als een rasechte Nederlander: gemoedelijk, betrouwbaar, door en door berekend voor zijn taak, kalm en rustig. Het respect was wederzijds. In 1916 componeerde Dopper een Allegro commodo op een thema van Hekking. Dit stuk is helaas verloren gegaan. Alleen een paar notenvoorbeelden zijn bewaard gebleven. Ook bij de feestelijkheden rond Doppers zestigste jaar, in februari 1930, speelde Hekking het Celloconcert. De pers schreef daarover: ‘Hekking deed alle luister stralen over het bekende Celloconcert, dat op deze avond als een magistrale compositie voor het solo-instrument heeft geklonken. Dit concert zal, wanneer het eenmaal is gedrukt en uitgegeven (wat nooit is gebeurd, maar hier ligt een mooie taak voor de Stichting Cornelis Dopper) – Dit concert zal, wanneer het eenmaal is gedrukt en uitgegeven stellig door vele cellisten van rang worden gespeeld, want het beantwoordt aan alle eisen, die aan een compositie van dien aard en van die vorm mogen worden gesteld en blijft in de muziekliteratuur volstrekt zeldzaam in zijn genre.’ Een andere krant meldde: ‘Wij hebben gejuicht voor Hekking, die met weergaloze charme, in diepe, zuivere en tedere verrukking Doppers Celloconcert speelde, die ook zijn bloemen kreeg en die opnieuw de componist naar het podium voerde. De hulde voor Dopper was één van de warmste, welke ik ooit in het Concertgebouw heb meegemaakt. Het was als één vreugde in ons allen, één blijdschap om meester Dopper, die wij eren, en die wij thans spontaan en met een hart vol geestdrift, onze vriendschap en onze eerbied hebben gegeven.’ Zo werd de zestigste verjaardag van ‘onze Kees’ van Stadskanaal in 1930 gevierd. Nu, 80 jaar later, vieren wij de zeventigste verjaardag van zijn sterfdag en eren hem met een Dopper Festival. In 1923 maakte Dopper een nieuwe, verkorte en vereenvoudigde versie van het Celloconcert. Dat is de versie die u vanavond gaat horen. De eerste uitvoering van deze versie werd gegeven op zondag 11 november 1923, onder leiding van de componist, met Henri Goudoever als solist. In deze vereenvoudigde versie heeft Dopper allereerst de orkestbezetting sterk gereduceerd. Trombones, tuba, Engelse hoorn, basklarinet en uitgebreid slagwerk ontbreken; fluiten, hobo’s, klarinetten en fagotten zijn slechts dubbel bezet. Verder bestaat het orkest uit twee hoorns, twee trompetten, twee pauken en strijkers. U moet speciaal letten op het gebruik van de pauken in het derde deel, het Intermezzo – een Andantino, waar de pauken een enorm belangrijke rol spelen en uiterst doeltreffend en effectief gebruikt worden, als het ware als melodie-instrumenten. Dopper was een meester in het toepassen van slagwerk en dan met name van de pauken. Bijna alle instrumenten treden van tijd tot tijd solistisch op. Ook de structuur van het werk heeft Dopper vereenvoudigd en teruggebracht naar een beknopte sonatevorm, liedvorm en rondo. De solocello speelt vooral in het laatste deel meerdere cadenzen, dat zijn solostukken, die als het ware dienen als rustpunten of schakels tussen de verschillende onderdelen. Het stuk bevat weinig dynamische uitbarstingen, d.w.z. er is weinig verschil in hard (forte) en zacht (piano). In tegenstelling tot vorige composities heeft het piano (het zacht spelen) de overhand. Dopper geeft zelfs aanwijzingen voor drie en zelfs viervoudig zacht spelen, echt zo zacht als maar mogelijk is. Zoals iemand bij wijze van grap eens tegen een zwakke leerling opmerkte: speel zó zacht dat ik het bijna niet hoor, en nog beter is als ik het helemaal niet hoor. Forte en forissimo, d.w.z. hard tot zeer hard komen in deze muziek nauwelijks voor. De humor en de lichtvoetigheid van het laatste deel doet denken aan Haydn. Al deze factoren tezamen maken van Doppers Celloconcert een ingetogen werk in klassieke stijl. Door de compactheid, de zeggingskracht, de eenvoud van vorm, de meesterlijke orkestratie, de manier waarop voor de verschillende instrumenten geschreven is, de manier waarop de instrumenten behandeld zijn, in de mooiste registers van hun omvang, en door het raffinement waarmee de solopartij, natuurlijk in overleg met Hekking, is geschreven, kan het Celloconcert gerekend worden tot het beste wat Dopper gecomponeerd heeft. Dat wordt ook wel bevestigd door de talloze malen dat het stuk door cellisten als Gérard Hekking, Thomas Cavinez, Henri van Goudoever, Frits Gaillard, Marix Loevensohn, Carel van Leeuwen Boomkamp, Anner Bijlsma en andere grote cellisten is uitgevoerd. De meeste namen zeggen u misschien niet zoveel meer, maar in hun tijd waren het topmusici. In één van de cellopartijen behorende bij de herziene partituur van 1923 heeft Dopper een uiterst merkwaardige opmerking geschreven. Er staat: ‘Don Quichotte, dat ben ik!’ De woorden zijn ondertekend met de kenmerkende ‘D’ van Dopper. In dezelfde partij zijn met blauw kleurpotlood vier molens getekend. Hoewel de aantekening ongetwijfeld Doppers handschrift verraad, is niet duidelijk, wanneer zij is aangebracht. Hij kan het gedaan hebben in 1923, in 1928, in 1930 (bij het jubileum t.g.v. zijn zestigste verjaardag), of in 1931, bij zijn afscheid, enz. In die jaren is het stuk uitgevoerd en het ligt voor de hand, dat Dopper de orkestpartijen van tevoren heeft gecontroleerd. De opmerking ‘Don Quichotte, dat ben ik!’ wekt de indruk, dat Dopper zijn positie – niet zijn kwaliteiten – op een zeker tijdstip ter discussie stelt. Wellicht heeft hij gemeend door zijn conservatieve denkbeelden en opvattingen en zijn onbevangen liefde voor de toonkunst de realiteit van alledag te hebben verloren. In elk geval getuigt de opmerking van een moment dat hij zich onbegrepen en vernederd voelt - een moment dat hij lijdt onder een gebrek aan erkenning, moe is van het gevecht tegen de bierkaai. Want Dopper heeft in de jaren 1918-1920 heel wat te verduren gehad. Het Celloconcert bestaat uit vier delen: Allegro (snel), Adagio (heel langzaam), Andantino (tamelijk langzaam) en Allegro giocoso (grappig en snel). Het werk begint met een korte inleiding door afwisselend strijkers en blazers. In de hoofdmelodie gebruikt Dopper de zogenaamde heletoonstoonladder. Dat is een reeks tonen die een vaag ondefinieerbaar impressionistisch effect hebben, in de geest van Debussy. Alleen, Dopper hanteert deze toonreeks niet als een impressionist, maar geeft er een eigen interpretatie aan, gestoeld op de harmonieleer van de Laat-Romantiek, bijvoorbeeld zoals in de muziek van Puccini, waarmee hij tijdens z’n tournees door de Verenigde Staten, Canada en Mexico twee jaar lang dag en nacht te maken had gehad. In het langzame tweede deel begint de solocello met een zangerige melodie. Dan volgt een tweede melodie, die opvallend veel gelijkenis vertoont met de eerste. Er is dus weinig sprake van dualisme, geen twee thema’s die tegenover elkaar staan, die een tegenstelling vormen, zoals bijna altijd het geval is. Het is alsof Dopper symbolisch de strijd ontwijkt. Het derde deel is buitengewoon sierlijk en dartel van opzet. Echt een stuk muziek waar je vrolijk van wordt. (Volker Tarnow) Het laatste deel is een rondo, een stuk waarin een refrein steeds terugkeert. In de geest van: nu volgt een nieuw couplet, en dan zingen we met z’n allen het refrein. Bij Dopper breekt de muziek steeds abrupt af en wordt onderbroken door een cellosolo. Tenslotte, en typisch voor Dopper: als u goed luistert, hoort u hoe Dopper op een meesterlijke manier de melodieën uit de vorige delen, enigszins gevarieerd, nog eens de revue laat passeren. De commentaren uit die tijd waren eensluidend positief. Men vond het werk volstrekt niet ingewikkeld geschreven. Met melodieën, die gemakkelijk te herkennen en te onthouden zijn, zodat de toehoorder ze, als ze in het laatste deel weer terugkomen, gemakkelijk herkent. Overal is een goede balans tussen het orkest en het solo-instrument. De instrumentatie klinkt bevattelijk en aangenaam. Het Adagio noemde men ‘bijzonder melodieus, vol teer-lyrische zangerigheid, waardoor de toehoorder wordt meegevoerd.’ Dat was het dan, dames en heren. Ik wens u veel luisterplezier met deze uitvoering van het Celloconcert gespeeld door het symfonieorkest De Harmonie o.l.v. Gerard Wiarda met Jan Ype Nota als solist. Voor degenen onder u die zich wat meer in deze muziek willen verdiepen, heb ik een analyse van het Celloconcert gemaakt met notenvoorbeelden, die bij de Dopper-stand in de foyer verkrijgbaar is. Dank u wel.
In de tijd en onder leiding van Willem Mengelberg werden werken van Dopper, Wagenaar en Cherubini regelmatig in Amsterdam uitgevoerd. Kijk er de opnieuw uitgebrachte Mengelberg-opnamen (glas- en acetaatplaten) maar op na. Van Dopper bijvoorbeeld de Ciacona gotica. In die vooroorlogse periode werden überhaupt meer eigentijdse, ook Nederlandse, composities uitgevoerd dan nu. Ik ben REUZE nieuwsgierig waar een opmerkelijke stelling als zou de naamsbekendheid van Paganini groter zijn dan die van Brahms, op is gebaseerd. Niet op concertuitvoeringen, in ieder geval. Of verkochte platen of CD's. Hopf
Empirisch vastgesteld. Collega's in de machinefabriek die vaak het verschil tussen kennen/kunnen, liggen/leggen, als/dan, hunnie/zij, voor je zelf/voor je eige, niet weten, gevraagd of ze wel eens hadden gehoord van componisten als Bach, Beethoven en Mozart en Paganini. Die namen kenden ze wel, maar bij Brahms ging er geen lichtje branden. Een ingenieur kende zelfs Saint-Saens niet eens. Ze zijn wel enorm technisch en handig met computers maar dit soort basale Europese culturele kennis hebben ze niet.