Han Na Chang bespeelt al jaren dezelfde Cello. Eigenlijk is het een lelijk ding, vol vreemde krasjes en wat onbestemde gelige lak. Maar onder haar handen klinkt hij goddelijk. Ik ben een fan van JdP, maar zoals zij Jacqueline's tranen ten gehore brengt overtreft ze mijn inziens JdP. Bij andere stukken die ze zo te zien toch ontspannen lijkt te spelen zie je haar zweet parelen. Ja zelfs de plek waartegen de cello heeft gedrukt is nat. Dan pakt ze in een korte pauze een doekje en veegt haar cello droog, zichzelf vergeet ze. Wat is de bekoring van dit Koreaanse vrouwtje. Is het alleen haar spel, of toch ook de wat mysterieuze glimlach die soms om haar lippen speelt. Ik weet het niet, maar ik kan er niet genoeg van krijgen.
Geen zweetplek op de cello, maar op haar borst, dit is helemaal op het eind te zien. Bij 3.50 veegt ze haar cello schoon. Is trouwens een heerlijk stuk om helemaal te beluisteren.
Wat heeft ze een idioot hoog tempo bij dat celloconcert (deel 3) van Haydn. Lijkt mij te hoog! Wordt er niet mooier van. Ja, inderdaad een natte vlek ter plaatse van het borstbeen. Nou ja, met zo'n tempo is dat ook niet verwonderlijk.
De tempo aanduiding bij het laatste deel van dit in 1961 herontdekte celloconcert is het tegen 'presto' aanleunende 'allegro molto'. Dat speelt zij ook. En de meeste andere cellisten die ik dit nogal virtuoze werk heb horen uitvoeren ook.
Fantastisch spel, Haydn (#3) ! Tempo: ik hoor/zie dat ook meer. Mijn indruk is: na de wat meer romantische versies van Rostropovitz zijn cellisten het meer in barokstijl gaan spelen. Dit deel speelt, bijvoorbeeld, Pieter Wispelwey met Amsterdam Symphonietta ook super snel en vitaal. Ton Koopman zei eens: barok is van de uitersten, heel snel tot heel langzaam.
Het metronoomcijfer voor Presto is 168 - 200 (staat op mijn metronoom) en als ik de metronoom er bij pak (filmpje van #3) kom ik uit op ongeveer 184, dus dat valt (me) nog mee! Als we aannemen dat Haydn dit tempo in gedachten had, worden er hoge eisen gesteld aan het technisch kunnen van de solist(e). Ik krijg dezelfde indruk als die ik wel eens heb bij solisten die een caprice van Paganini (proberen te) spelen. Wanneer dat nét boven hun kunnen ligt krijg je hetzelfde als wat ik hier zo af en toe hoor bij deze celliste.
Prachtig stuk, maar ze speeld het bijna agressief. Hoewel het ongelooflijk knap is krijg ik niet de indruk dat ze erg geniet van wat ze doet, maar misschien zit ik daar wel volledig naast.
Frits, Tot mijn grote genoegen constateer ik dat zelfs metronomen het met elkaar oneens kunnen zijn! Want op mijn metronoom (een bescheiden Wittner Taktell junior) begint presto bij 184. Ik ben eens op internet te rade gegaan, maar er bestaan kennelijk verschillende definities van de gebieden 'allegro' en 'presto'. En het op sommige metronomen voorkomende 'vivace' komt op mijn metronoom niet eens voor. Ik ben er, mogelijk naïef, altijd van uitgegaan dat sprake is van gecanoniseerde gegevenheden. Nou ben ik eerlijk gezegd niet mijn hele leven bezig geweest met het naleven van metronoom-indicaties, maar mij bevangt wat twijfel omtrent de onderlinge vergelijkbaarheid van al die metronoom-tikken. Ik bedoel dan niet het aantal tikken per minuut want dat is een mechanisch ding. Maar wat bij het ene merk nog 'allegro' is, is bij een ander blijkbaar al presto.
Je zit daar klem tussen een orkest en een zaal met publiek. Boven je branden hete televisielampen. En dan moet je, uit je hoofd, ook nog eens een bijzonder lastig stuk spelen. Om dat tot een goed einde te brengen vergt het nodige van je concentratie. Ik weet niet of er dan ook nog plaats is voor het aspect 'genieten'. Als je als solist het vioolconcert van Schönberg -toegegeven, een extreem voorbeeld- moet spelen ben je allang blij dat je die onafzienbare rij onsamenhangende noten er in de juiste volgorde 'uit krijgt'. Ik ga er van uit dat een musicus de uitvoering van een stuk of een programma GRONDIG heeft voorbereid. Maar perfectie (ook waar het gaat om interpretatie) is nooit voor 100% te garanderen. Dus op een gegeven moment zit je daar met al je onzekerheden en dan moet het want dan komt alles samen. En dan zit je toch een partij te genieten! Genieten, als daar tenminste reden toe is, is weggelegd voor de luisteraar en niet voor die stakker die zo nodig de muziek in moest. Er is geen violist met meer optredens achter zijn kiezen dan David Oistrach. Moest van Gosconcert. En voorafgaande aan ieder optreden moest hij van de zenuwen weer overgeven. Ook na al die jaren. Om vervolgens een perfecte Tchaikovsky, Brahms, van Beethoven of Shostakovich I af te leveren. Gewoon, omdat het zijn vak was. En dat van Han Na Chang.
Net boven hun kunnen, dat is altijd jammer. Dan kan de solist beter een iets lager tempo nemen. Een engelse musicus/musicoloog zei eens (over barok waar geen metronoomcijfer bij staat): het gaat niet om het absolute tempo, metronomisch, maar om de gevoelswaarde en indruk. Zo zou je deel 1 van Haydn vlot, vitaal kunnen spelen, op het tempo wat je goed aan kunt. Sommigen adviseren: als je de snelste noten van een stuk op zoekt en ze goed kunt spelen in een bepaald tempo, dan heb je het verstandigste tempo van het stuk te pakken.
Hooguit zou je nog kunnen zeggen dat je aan die snelle noten nog kunt gaan werken om het tempo wat op te voeren. Mits je dat mooi vindt en daar ook nog de tijd voor hebt. Het nagaan van het geschikte tempo voor jou aan de hand van de snelste noten is inderdaad ook een advies dat ik heb meegekregen. En het werkt ook. En een stuk spelen op een manier dat nog binnen je macht ligt (dus qua tempo en niveau; liever een mooi gespeelde vereenvoudiging dan nét niet goed het origineel) maakt ook een verschil in hoe het klinkt voor je publiek.
In het door jou aangegeven voorbeeld merkt de helft van het publiek toch niet of de volgorde van de noten juist is of omgekeerd.
Hopf zegt in #15 dat de uitvoerder van een moeilijk stuk zelf waarschijnlijk niet geniet maar alleen de toehoorder. Het brengen van zo'n meesterwerk waarop hard geploeterd is en dan ook nog eens onder hete lampen ten gehore gebracht moet worden is natuurlijk een krachttoer van de hoogste orde. Maar dat is een hoge berg beklimmen ook, en toch genieten die klimmers van zo'n tocht. En ik heb duidelijk de indruk dat Han Na Chang zelf ook geniet van haar spel. Het is knokken geblazen om het eind zonder teveel kleerscheur te halen. Maar de bevrediging die dit vrouwtje eruit haalt moet geweldig zijn.
Frits, Ik wil niet uitsluiten dat jouw en mijn appreciatie van sommige componisten uit de Tweede Weense School aardig overeenkomt Voor wat betreft het stuk zelf, ik heb er maar twee opnamen van, namelijk door respectievelijk Ilana Isakadze en Louis Krasner (die Schönberg de compositieopdracht gaf). Een bekende verzuchting van Krasner was dat je voor dit stuk eigenlijk zes vingers aan je linkerhand moest hebben. Ik heb beide opnames een aantal malen beluisterd en ik moet eerlijk toegeven dat er nooit iets bij mij van is blijven hangen. Ik sluit overigens niet uit dat dit niet hoeft te gelden voor een deel van 'het publiek'. Maar ik vrees dat als je wilt dat je van dit stuk iets herinnert ('waarderen' is van een andere orde), je het moet studeren en het ook nog eens minstens vijftig keer via een geluidsdrager moet beluisteren. Ik heb het een, noch het ander gedaan. Want ik heb absoluut niets met seriële muziek. Om te beginnen al niet met het uitgangspunt. Overigens moest er ook bij Schönberg gewoon brood op de plank komen en met zijn seriële activiteiten werd dat geen vetpot. Dus arrangeerde en orkestreerde hij van alles en nog wat. Met groot succes en het meest geslaagde is de orkestratie van het eerste pianokwartet van Brahms. Otto Klemperer heeft dat in Amerika nog eens op het programma gezet. En de orkestmanager, die het bij het horen van de naam Schönberg vooraf dun door de broek liep, was na de repetitie helemaal verrukt: 'Die man schrijft prachtige melodieën'