Atonaal, dat zou een hoofdstuk apart zijn (niet onder dit topic). Bij atonale muziek wordt haartje zuiver gespeeld, maar niet binnen de gebruikelijke toonladders.
Maar ook al zou er niet 'haartje zuiver gespeeld' worden, je hoort het toch niet waardoor het bewijs nogal vaag wordt.
Nou, menig luisteraar zal het wel horen als atonaal niet zuiver gespeeld wordt. Ter vergelijk: de pianist (aangenomen dat de piano goed gestemd is) heeft allemaal kloppende tonen bij atonaal. Alleen niet 8 in een ladder, maar 12 en dan ook nog zonder herkenbare grondtoon. De geoefende luisteraar zal ws horen als de strijker de 12 tonen niet 'kloppend' gebruikt, maar er ietsje teveel boven of onder gaat zitten. Klopt dit?
De piano is in dit verband niet zo'n goed voorbeeld want die wordt zwevend gestemd. Atonaliteit: Wikipedia 'spreekt' zelfs over 'geluidscollages', hetgeen beter weergeeft wat de luisteraar verwachten mag.
Wellicht zie ik iets over het hoofd, maar tonen (frequenties) in zowel tonale als atonale muziek verschillen onderling niet. Dus klinkt een 'zwevende' Cis1 (Des1) op de piano hetzelfde in zowel tonale als atonale muziek. En een niet-zwevende Cis1 bij strijkers ook. Wat wel anders 'klinkt' is bij het gebruik van andersoortige technieken zoals kwarttonen en het 31-toonsysteem, ooit ontwikkeld door Christiaan Huygens. Bij mijn weten heeft Henk Badings het laatstgenoemde toonsysteem nog wel gehanteerd in sommige composities. Overigens kun je nog verder gaan zoals in de composities (en instrumenten) van Alois Hába. Maar je eindigt dan wel met uitermate omvangrijke toetsenborden
Dat is het voordeel van één toets op je instrument boven toetsenborden: je kunt op een strijkinstrument alle intonaties op één toets verwezenlijken. En dan geldt niet Cis = Des. En cis is ook niet gelijk als je in A groot speelt (cis is de terts op de tonica) of in D majeur of zelfs d harmonisch mineur.... (cis is leidtoon naar de tonica) daarnaast heb je natuurlijk ook nog andere toonsystemen. Maar piano is een instrument met afgeronde intonaties, en er zijn allerlei manieren om de intonaties af te ronden.
In het 12-toonstelsel werd afgesproken dat een octaaf van C naar c, bestaat uit twaalf afstanden: c-cis-d-dis-e-f-fis-g-gis-a-ais-b-c of c-des-d-es-e-f-ges-g-as-a-bes-b-c. In het 12 toonsstelsel zijn tertsen, kwarten en kwinten heel belangrijk voor hoe een instrument klinkt. In de Middeleeuwen werd die kwint zo belangrijk gevonden, dat men voor instrumenten de Pythagoreïsche stemming gebruikten. Bij deze stemming worden reine kwinten op elkaar gestapeld. Werd er begonnen bij de c, dan werd daar vervolgens de g op afgestemd. Daarna werd de volgende kwint, de d, weer op die g afgestemd, zodat er een reeks van zuivere kwinten ontstond. Maar als je een instrument op die manier stemt, dan kom je niet precies goed uit op de volgende toon van het octaaf. Omdat de stemming van het octaaf precies moet kloppen werd het verschil opgevangen door de andere intervallen te hoog of te laag te stemmen. De grote terts klonk bijvoorbeeld altijd heel vals. Toch waren ze in de Middeleeuwen tevreden met deze stemming en werden alle klavecimbels zo gestemd. Later in de Middeleeuwen werd besloten iets te veranderen aan de stemming, want men vond dat het toch beter moest kunnen. De afstand tussen de kwint werd wat kleiner gemaakt. Hierdoor klonk de kwint niet helemaal zuiver meer, maar was de grote terts beter van stemming. Ergens in de reeks zat altijd wel nog een zogenaamde wolfskwint, een vals klinkende kwint, die ontstond doordat ergens de overgebleven afstand opgevangen moest worden. Daarvoor hadden muzikanten uit die tijd wel een oplossing, de wolfskwint speelden ze gewoon niet. Pas aan het begin van de 20e eeuw werden piano’s gestemd volgens de gelijkzwevende stemming. Bij die stemming is de afstand tussen alle 12 de tonen van het octaaf precies gelijk. Intervallen zijn allemaal net niet helemaal rein of zuiver. Het is een klein verschil en sommige mensen horen het niet, maar in het algemeen kunnen strijkers met een goed ontwikkeld muzikaal gehoor heel goed horen dat ze de intonatie stevig moeten aanpassen. De voordelen van deze stemming waren zo groot, dat het beetje valsheid op de koop toe genomen werd, althans voor wie het kon accepteren. Een piano klinkt altijd ‘vals’.