Hoi Allemaal! Ik heb een interessante vraag voor jullie. Ik weet er zelf geen antwoord op en mijn altvioollerares eigenlijk ook niet. Stel je speelt dubbelgrepen. Beide vingers staan afzonderlijk van elkaar op de meest zuivere plaats, maar: samen klinkt het vals. Dan moet je één van beide vingers dusdanig verplaatsen dat het zuiver gaat klinken. Nu mijn vraag: Hoe weet je nou welke vinger je moet verzetten? Mijn lerares denkt dat het de toon is die het dichtst bij de prime, terts of kwint van de desbetreffende toonsoort ligt. Maar, als je nu niet in een toonsoort zit, maar gewoon dubbelgrepen los oefent... (dus bijvoorbeeld met allemaal hoge 2e vingers, ik noem maar wat) En wat nou als beide tonen even ver van de prime, terts of kwint van de toonsoort verwijderd zijn...? Heeft iemand hier verhelderende ideeen over?? Groetjes, Laura.
Je speelt dubbelgrepen zuiver als de verschiltoon van deze dubbelgreep zuiver is. Dat is volgens mij het enige criterium. Je moet leren om deze verschiltoon te horen. Een leuk experiment is de kwart b-e te spelen (A en E snaar). Laat de eerste vinger op b staan en speel hierna de sext d-b (D en A snaar). Je ontdekt dan dat de b te hoog klinkt en lager geïntoneerd moet worden. Als je de eerste vinger langzaam omlaag schuift, hoor je op zeker moment de verschiltoon en is de sext d-b zuiver. De wetmatigheid van verschiltonen geldt voor alle dubbelgrepen met uitzondering van de primen en de octaven. Een paar van de lessen in Fiddlers Cove gaan over intonatie. U-kJtpCKxQs[/media]&feature=related]Hier is er een van.
Ja oke, maar dat experiment is met een losse snaar, dan is het dus duidelijk welke vinger je moet verplaatsen. Maar als je twee vingers op twee snaren hebt, met welke vinger ga je dan schuiven om de verschiltoon zuiver te maken??
Feitelijk speel je kruisen lager en mollen hoger als je dubbelnoten speelt. Als je dus de sext e-cis speelt, dan klinkt de cis te hoog en derhalve wordt die iets lager gespeeld. In dit geval wordt de tweede vinger verschoven. De sext fis-d: hier wordt de fis lager gespeeld, dus de tweede vinger wordt verschoven (in de eerste positie). De terts g-bes: hier wordt de bes hoger gespeeld, dus de eerste vinger wordt verschoven (in de eerste positie). Van belang is hier weer de verschiltoon. En zo kan ik nog vele voorbeelden geven. Er zijn in het vioolspelen slechts twee tonen, die altijd vast staan en dat zijn G en D (er bestaat ook een lage a en lage e). De rest van de tonen zijn relatief en worden soms iets hoger of lager gespeeld al naar gelang hun relatie in akkoorden of intervallen. Bij dit alles zijn de stamtoonreeksen van toepassing. Er zijn er drie genoemd naar hun ontdekker (Pythagoras, Aristoxenus en Zarlino). Die kan je wellicht het beste even in je Algemene Muziekleer opzoeken. Het is zeer leerzaam om die stamtoonreeksen op je viool te spelen en zelf te horen hoe de vork in de steel steekt.
Maarja dan nog, als je geen kruisen of mollen speelt... dan is er nog het probleem dat je niet weet welke vinger je gaat verschuiven. Bijvoorbeeld f op de d en b op de a. Er zijn geen kruisen of mollen en toch moet je schuiven... Dat van die stamtoonreeksen ga ik even opzoeken! Wel leuk al die reacties! Ik vind het zelf heel interessant om er achter proberen te komen hoe en wat, vandaar dat ik blijf doorvragen
De f intoneer je hoger bij dubbelnoten en de b lager. Er komt nog meer bij kijken, maar voorlopig heb je voldoende aanwijzingen.
Nou, dat valt wel mee hoor! Hoewel het zuiver spelen van dubbeltonen in het begin niet mee zal vallen speelt de gemiddelde (amateur) violist ze op gehoor. De theorie in deze vraag, hoe interessant ook, hoef je daarvoor niet te kennen, dus schrik niet...
Ik hoop dat dit je te wachten staat, want het is de basis waarop je gaat leren om zuiver te spelen. Verschiltonen worden al in de Vioolmethode van Leopold Mozart genoemd en dus moet iedere vioolleraar zijn leerlingen die kennis geven. Ik ben blij, dat ik die kennis van mijn leraar heb gekregen. Van mij zou je de namen van Zarlino en anderen mogen vergeten. Maar niet de basis. Als je weet waarom je de toon of dubbeltoon zo intoneert als je doet, geeft je dat namelijk een voorsprong op al diegenen, die het 'op hun gehoor' doen. Bij repetities met strijkkwartet, maar ook met (kamer)orkest en duo's is intoneren een onderdeel. Intoneren kan je slechts oplossen door samen af te spreken wat je doet. En dan is het gemakkelijk als je weet waarover je praat.